‘Ik vind het leuk om puzzels te leggen’

In de Boekenkrant van oktober publiceerden we een recensie van Arthur Japins nieuwe roman De man van je leven. Tijdens de Sociëteit Literair op Kasteel Groeneveld interviewde ik Japin. Dat gesprek ging niet alleen over zijn laatste roman. We bespraken zijn achtergrond in de toneelwereld en het sterke verband daarvan met zijn romans. Hoe werd de toneelman Japin de succesvolle, geliefde romancier?

Je debuteerde in 1996 met Magonische verhalen – dat was niet op een jonge leeftijd, maar je had daarvoor al een leven op het toneel. Hoe zag dat leven eruit?
‘Ik had een zoekend leven en ik ben eerst gaan zoeken op het toneel. Als jongen dacht ik dat ik dat moest doen. Ik had geen gelukkige jeugd en bracht veel tijd in het theater door. Van mijn vader die theaterrecensent was, kreeg ik vaak kaartjes. Ik zag mensen die ook ongelukkig waren, problemen hadden, maar hun ongeluk was in een mooie vorm gegoten. Het was een soort sprookjeswereld, een tweede werkelijkheid. Dit heb ik nodig. Ik dacht: ‘Dat wil ik later ook, een aantal uren per dag iemand anders zijn.’’

Om je verleden kwijt te raken, om een nieuw ‘ik’ te vinden…?
‘Nee, om een veilige plek te vinden. Ik ben sindsdien nergens liever dan in het theater, het kan me niet schelen wat ze spelen.’

Zelfs als het slecht is?
‘Ook dan. Ik vind het fijn om in het donker te zitten en te kijken naar iets wat echt lijkt en waar ik in mee kan gaan, wat me afleidt van de dagelijkse werkelijkheid.’

En daarna ben je schrijver geworden.
‘Dat heeft lang geduurd. Ik wilde het helemaal niet. Mijn vader was leraar, hij schreef boeken en had een radiorubriek. Er kwamen veel schrijvers bij ons over de vloer en die waren absoluut geen reclame voor het schrijverschap: ze waren vaak
dronken, ongelukkig, zwartgallig. Een van die schrijvers had een kromgegroeide rug door een ziekte, waardoor zijn longen langzaam verstikten. Dat was mijn beeld van het schrijverschap. Op mijn twaalfde won ik een opstelwedstrijd, waardoor mijn ouders mij stimuleerden. Later op de theaterschool had ik les van Willem Wilmink. ‘Dat is leuk, dat toneel, maar jij zou iets met die taal moeten doen’, zei hij. Maar ik wilde nog steeds niet.’

Zat, nog steeds, dat beeld van de schrijver in je hoofd? 
‘Niet bewust, maar: ja, dat beeld zat er nog steeds. Het schrijversvak was geen optie. Ik schreef wel, teksten en liedjes, en ik had ook al een toneeltekst geschreven, Vaslav nota bene, maar met het idee om dat op te voeren, niet omdat ik schrijver wilde zijn. Dat is pas gekomen toen ik een verhaal hoorde van een vriend die in Afrika was geweest. ‘Er zouden in de vorige eeuw twee prinsjes cadeau zijn gegeven aan de koning van Holland.’ Dat was het gegeven voor De zwarte met het witte hart. Ik wist meteen: dit is mijn verhaal. Maar: nog steeds niet als roman. Het moest een opera worden, en
die is er uiteindelijk ook gekomen, maar toen ik onderzoek ging doen naar deze jongens bleek het toch een boek te worden.’

Waar lag het keerpunt? Wat was de reden dat het een roman moest zijn?
‘Hoe meer ik ermee bezig was, hoe meer ik besefte: ik wilde in de hoofden van die personages zitten, weten hoe het voelt. Daarom ben ik romanschrijver geworden. Datgene aan een personage wat je niet weet, wat je niet kunt zien, hoe die emoties werken: dat had mijn interesse. Ieder boek begint voor mij met de vraag: hoe heb je jouw verhaal overleefd? Ik schrijf om daar een antwoord op te formuleren.’

Je kiest er dus voor om steeds meer van buiten (toneel, opera) naar binnen te keren?
‘Als je het zo formuleert… Eigenlijk hebben al die personages iets tussen de buiten- en de binnenkant wat niet klopt: een zwarte die zich wit voelt, kleine mensen in een grote wereld, een mismaakte die zich achter een sluier verstopt en niet ziet hoe mooi zij van binnen is: het wringt bij mijn personages tussen de buitenkant en de binnenkant.’

[quote]‘Er kwamen veel schrijvers bij ons over de vloer en die waren absoluut geen reclame voor het schrijverschap’[/quote]

Ik kan me voorstellen dat de wereld van het theater een effect heeft op de innerlijke wereld van je personages.
‘Je ziet de liefde voor theater er wel in terug, en ook het feit dat ik daarin ben opgegroeid. Ik probeer er wel vanaf te komen, maar het lukt nooit: in elk boek duiken weer die drie of vijf aktes op. Ik kan er niet omheen. Ik denk ook in scènes, als twee mensen samen in een kamer zijn geweest, bedenk ik daar het omringende theater omheen. Het grappige is: hoe ouder ik word, hoe meer ik merk dat het leven maar weinig losse eindjes kent. Het toneel keert altijd weer terug. Er worden dingen verfilmd of komen in het theater, van Vaslav wordt een toneelstuk gemaakt waarvoor ik het script schrijf.’

Toch ironisch dat je de theaterwereld achter je laat om boeken te schrijven, terwijl die theaterwereld altijd weer terugkeert…
‘Ja, maar ik vind dat hartstikke leuk. De theaterwereld, dat is mijn taal.’

[quote]Hoe kan ik het nu zo vertellen dat het verhaal overeind blijft, maar met alle dingen die me dierbaar zijn weggelaten?[/quote]

Schrijft een toneelschrijver anders dan een anderssoortige schrijver?
‘Ik zie mezelf niet als een toneelschrijver pur sang. Ik vind het leuk om puzzels te leggen. Ik schrijf op veel verschillende manieren: een opera, waarin iemand in tien maten zijn hele leven moet blootleggen, hoorspelen waarbij je alle beelden weg moet laten, filmscripts waarin juist zoveel mogelijk dialoog weg moet blijven. Hoe kan ik het nu zo vertellen dat het verhaal overeind blijft, maar met alle dingen die me dierbaar zijn weggelaten? Veel schrijvers vinden dat vervelend, vanwege de artistieke waarde. Ik vind dat leuk. Waarom kunnen sommige dingen wel, of niet, werken als je ze op een bepaalde manier vertelt?’

Met die intensieve manier van werken die je beschrijft, vraag ik me wel af: hoe lang doe je over een boek?
‘Onderhand weet ik dat niet meer. Ik zeg vaak voor de grap dat ik over elk boek twintig jaar doe – maar dat is meer dan alleen een grap. Een aantal ideeën zijn heel oud, zo is De man van je leven een idee uit 1992 en Vaslav dateert nog van jaren daarvoor. Die dingen groeien en groeien zonder dat ik me daarvan bewust ben, ze verdwijnen in een grabbelzak die ik op mijn rug meedraag. De zwarte met het witte hart vroeg veel feitelijk onderzoek, wat jaren duurde, maar daarna begint het pas echt. En wat dat is, weet ik niet. Voor een deel ben ik enorm geholpen met die theatertechnieken: geschiedenis is ook toneelschrijven. In een toneeltekst staat weinig informatie, op de tekst na. Je gaat er dus omheen lezen, zoeken naar hoe de dingen gevoeld moeten hebben, hoe het was in die tijd, hoe je loopt in een kostuum, wat de
houding is die je moet aannemen. Je gaat ook op zoek naar de verbanden met jezelf. Als ik dat was, hoe zou ik me dan voelen? Dat is het grootste deel van het werk. Daar moet je zo goed mogelijke woorden voor vinden. Het is intens en langzaam werk, dat sterk op het gevoel gaat. Je doorleeft zelf het verhaal. Per dag kom ik vaak niet verder dan een halve bladzijde. Uiteindelijk komt alles neer op die ene vraag: hoe heb je jouw verhaal overleefd?’

Japin man van je leven

Boekgegevens

Arthur Japin, De man van je leven, Uitgeverij De Arbeiderspers, ISBN 978 90 476 1536 1 (€ 19,95)

Dit interview verscheen eerder in de Boekenkrant, editie december 2013.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven