Boekenkrant-Schrijfwedstrijd: ‘Ik houd nu al van Nederland’

‘Ik houd nu al van Nederland’ is de derde nominatie in de Boekenkrant-schrijfwedstrijd. Debora Degreef schrijft een verhaal dat je meetrekt in de gedachtewereld van een Syrische jongen. Met zijn familie woont hij al een tijdje in Nederland, maar vandaag gaat hij met zijn broertje voor het eerst buiten de hekken op stap.

Safiroun blijft maar kraaien om de vervelende sjaal die door de wind van zijn schouders afglijdt. Ik sluit me van hem af, heb even geen zin in gezeur aan mijn hoofd. Daar heb ik het mee gehad.  
‘De douches waren koud.’ (Mijn oudere zus in de ochtend, terwijl ze haar haren voorzichtig bevrijdde van de handdoek die omgetoverd was tot tulband.) 
‘Bah, nog steeds geen nieuws.’ (Mijn vader die voor de derde keer gevraagd had naar de voortgang van de procedure.) 
‘Ik lust dit eten niet.’ (Mijn broertje toen hij verveeld met zijn vork in de aardappels prikte.) 

Iedereen schijnt vergeten te zijn hoe het was thuis. Hoe bang we waren als het luchtalarm afging. Hoe afgrijselijk de schoten klonken. En daarna, nog erger, de doodse stilte. Want dan wist je dat het fout zat. Hoorde je geschreeuw en gejammer, dan leefde er tenminste nog iemand. Was het stil, dan…. 
Ik sluit me nu ook af van mijn eigen gedachten. Ook daar heb ik het mee gehad. Het is tijd om de ellende achter me te laten en weer een beetje mens te worden. Ik verlang zo terug naar de barbecues met alle ooms en tantes, in de feestelijk versierde boomgaard. Gewoon onbekommerd leven. Dat lijkt alweer zo lang geleden. 

In de verte komt een gestalte dichterbij. Vanuit mijn ooghoek zie ik Safiroun worstelen met zijn sjaal. Ik steek mijn handen dieper in mijn zakken en laat mijn gezicht zakken in de wollen colsjaal. Ik houd van winterkleding. Nooit geweten, want winterse kleding is thuis niet nodig. Schoenen? Hooguit sandalen zodat je je voeten niet openhaalt aan de scherpe rotsen of aan het hete zand. Deze kisten zitten zo stevig en comfortabel, dat ik nooit meer anders wil. 

Het is een meisje, ik kan nu duidelijk een lange vlecht heen en weer zien bungelen. Van links naar rechts. En weer met een zwiep naar links. Ze beweegt zo sierlijk met haar haren, omdat ze schaatst. Ook dat ken ik alleen van televisie.  
Safiroun heeft haar nu ook in de gaten en roept luidkeels: ‘Kijk, dat meisje daar!’  
We hebben nog geen Nederlander gezien buiten de hekken en het zorgt voor een vreemd soort opwinding. Nu gaat het gebeuren. De tijd dat we angstvallig opgeborgen zaten achter grote hekken gaat plaatsmaken voor een eerste échte kennismaking met een lokale bewoner.  

‘Hoe zeg je ook alweer hallo in het Nederlands?’ fluister ik naar Safiroun. Een klein wolkje van mijn adem verdampt in de koude lucht. Grappig dat dat gebeurt als je spreekt, of als je hard uitademt. Als je achter het wolkje aan rent en snel genoeg bent, kun je hem weer inslikken. Dat moet ik nog eens proberen, als ik alleen ben.  
’Hallo,’ zegt Safiroun in een vreemde taal tegen het meisje. 

Het meisje stopt en kijkt ons vragend aan. Haar huid is melkwit. Gaat onze huid ook zo verbleken als we lang genoeg in dit koude land verblijven? Het lijkt wel alsof de zon hier niet bestaat. Elke dag is er die typische, witte lucht die alle kleuren om je heen verbleekt. De enige witte lucht die ik ken is die van rond dwarrelende stofdeeltjes na een bombardement. Het is dan stoffig en het zicht is weg. Hier is de lucht fris en doet het zeer aan je neus als je de lucht te hard opzuigt.  Het meisje zegt iets. Ik kijk Safiroun vragend aan, maar hij weet het ook niet.  
Het meisje heeft door dat we haar niet begrijpen en gaat over op gebaren. Daar begrijp ik ook niets van, van haar handen die de lucht in gaan en ergens naar wijzen. Ze gebruikt het mes van haar schaats om iets op het ijs te tekenen. Nieuwsgierig buigen we voorover, maar op het ijs staan doen we niet. Dat mag niet van moeder. ‘Pas erop dat jullie op het pad blijven’, was haar waarschuwing toen we het centrum verlieten. Nederland zit blijkbaar vol gevaren. Zouden hier in de berm ook mijnen liggen?   

‘Snap jij wat ze tekent?’ Safiroun stoot me aan. Ik concentreer me op de tekening en haal als antwoord mijn schouders op. Het meisje raakt gefrustreerd en tekent er nog iets bij.
‘Een piramide!’ roep ik uit als ik herken wat ze getekend heeft. ‘Dat is Egypte.’ Het meisje wijst naar een andere plek op de tekening. 

‘Ze vraagt of we uit Syrië komen,’ vertel ik trots tegen Safiroun. Hij mag dan goed zijn in talen, ik ben altijd beter geweest in aardrijkskunde. Het meisje heeft een kaart getekend van het Midden-Oosten, of wat daarop lijkt, want de verhoudingen kloppen niet helemaal. ‘Sūriyya,’ herhaalt het meisje knikkend. 
‘Ze spreekt Arabisch!’ concludeert Safiroun blij en hij vuurt allerlei vragen op het meisje af in onze moedertaal. Hij wordt snel uit zijn droom geholpen wanneer zij op haar beurt haar schouders ophaalt. 
Bijzonder om te zien dat het meisje het ook koud lijkt te krijgen in dit winterse klimaat, want ze wijst naar haar schaatsen en springt op en neer om warm te blijven. Zou de kou nooit wennen dan? De warmte in Syrië went toch ook?  
Het meisje wijst naar het einde van het ijs en wenkt ons. We moeten met haar meegaan, dat is evident. Over het ijs? Dat mag niet van moeder. Safiroun herhaalt mijn gedachten: ‘Dat mogen we niet, we kunnen niet met haar meegaan.’ 

Ik kan er niets aan doen, maar mijn kisten gaan vanzelf op het ijs staan. Mijn nieuwsgierigheid wint het van de regeltjes. Net als thuis, wanneer je op de oever van de Eufraat een wilde kat ziet en hem automatisch volgt naar de hoger gelegen kalkrotsen.  
‘Niet doen, Mo’omed, niet doen!’ roept Safiroun. Hij slaat wild met zijn armen heen en weer. Zijn losgeraakte sjaal raakt verstrikt in zijn armen. Ik giechel en kijk naar het meisje dat me zonder overleg voorttrekt over het ijs. Ook zij glimlacht. Ze wijst naar haar borst.  
‘Anna,’ zegt ze vriendelijk. 
Ik wijs naar mijn borst en zeg: ‘Mo’omed.’ 

We glimlachen en richten onze aandacht vervolgens op het diepzwarte ijs. Het kraakt vervaarlijk onder mijn kisten, maar het slijpende geluid van haar schaatsen dempt de angst dat we zomaar door het ijs kunnen zakken. Aan de horizon vliegt een zwerm vogels, hoger en hoger de lucht in. Gek dat vogels er hetzelfde uitzien als thuis. Blijkbaar biedt een verenpak zowel bescherming tegen de hitte als tegen de kou.   
In huis is het aangenaam warm. Heel anders dan in het opvangcentrum. Het voelt bijna als thuis, als het moment waarop moeder de openstaande ramen sluit om de naderende middaghitte te weren. Ik doe snel mijn dikke jas en sjaal uit en probeer het thuisgevoel van lang geleden tot me te nemen.  
Een vriendelijke dame van middelbare leeftijd begroet ons en praat met Anna. Ik kan me zo voorstellen dat ze vraagt wie ik ben en wat ik kom doen. Dat weet ik zelf eigenlijk ook niet. Kennismaken met de Nederlanders?  

‘Mama,’ zegt Anna terwijl ze naar de vrouw knikt die door een deur verdwijnt. Dat begrijp ik. Ze wijst naar een stoel die voor een kachel staat. Er brandt een vuurtje en het is heerlijk warm. Al snel komt mama terug met een dienblad. Warme chocolademelk en koekjes. De laatste keer dat ik warme chocolademelk dronk, was ik vijf jaar oud en lag ik doodziek op bed.  
Het smaakt goed en verdringt de associatie met ziekte naar de achtergrond. Anna praat tegen me en het is geruststellend om haar stem te horen. Ze wrijft over haar tenen om ze op te warmen. Het bewijs dat de kou nooit zal wennen.  
‘Pas maar op, Nederland is helemaal niet zo fijn als jullie denken,’ zei mijn grootmoeder toen we vertrokken uit Turkije, waar we zeker al vier maanden in een tentenkamp woonden. ‘Het is er bar en bar koud in de winter. Jullie zullen creperen.’ Grootmoeder ging niet mee, omdat ze bang was dat ze de reis niet zou overleven met haar astmatische aanvallen. Daar kon ze wel eens gelijk in hebben: de reis van Turkije naar Nederland was een lijdensweg. Maar dat Nederland niet fijn is, dat heeft grootmoeder verkeerd ingeschat.  

Buiten is het gaan sneeuwen, voor de tweede keer deze week. Anna wijst opgetogen naar de witte drab die tegen de ramen blijft kleven en ik weet dat ze voor gaat stellen om een sneeuwpop te maken. Ik wijs vragend naar de witte stompjes aan haar voeten die langzaam rood aanlopen, maar ze wuift de kou weg door schone, warme sokken aan te trekken. 
Ik houd nu al van Nederland.  

Berichten gemaakt 5307

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven