Boekenkrant-Schrijfwedstrijd: ‘De vijand’

In ‘De vijand’, geschreven door Paolo Bouman, blikt een man op de begrafenis van zijn oude klasgenoot Hamza blikt terug op zijn middelbareschooltijd. Hamza stond daar te boek als ‘de vijand’, maar tijdens een bijzonder voorval in de nacht leert de hoofdpersoon van hem van een andere kant kennen.

Kut. Ik ben de enige kaaskop, verder is iedereen Marokkaans. Net als Hamza. Die dood is. Ik hoorde het gisteren op de reünie van mijn middelbare school, waar ik zag hoe iedereen was voortgesukkeld op de rails waar ze vijftien jaar eerder op waren gezet. Zagen zij hetzelfde als ze naar mij keken? De enige naar wie ik oprecht benieuwd was, had de nacht ervoor zijn eindstation bereikt. Hartstilstand, dertig jaar oud. Leslie, Els en Farid zouden naar de uitvaart gaan. Of ik ook kwam. Zij liggen nu vast aan het strand, terwijl ik word aangekeken alsof ik een pervy funeral crasher ben. Als ik nu omdraai en wegloop, wordt dat beeld waar.  
Hamza was de vijand. Haram Hamza noemden we hem. Onze leeftijd maakte ons meedogenloos. Hamza woonde aan de andere kant van het spoor. Zijn oudere broer Mo was een gorilla, die een agent de WAO in had geslagen. Zijn zus Nadia noemden we de parel van de Rif. Hamza droeg een mes, al had niemand dat ooit gezien. Tussen hem en mij heerste altijd een geladen spanning. Ik had een grote bek, hij had een grote bek. Tijdens de lessen lachte je óf om zijn grappen óf om de mijne. Hij had volgelingen die aan zijn lippen hingen als hij de meest fantastische verhalen vertelde. Ik niet, ik was een loner. Mijn aanhangers waren ook niet vóór mij, ze waren tégen hem en zijn clubje van dubbele paspoorthouders. Leslie hoorde bij ons, dat was volstrekt logisch, al was hij zwarter dan het schoolbord. Als de ene groep had lopen fucken ten koste van de andere – creatief met fietssabotage, bijvoorbeeld – dan werden wij vooruitgeduwd om verhaal te halen. Verder dan beledigen – creatief met taal – en een beetje duwen en trekken, kwam het nooit. Voor het gewelddadig kon worden, trokken de meiden ons uit elkaar. Ik denk dat we daar ook op gokten. 

Die school was één groot zwart gat, de Cito-toets het wormhole dat me daar naar toe had gewarpt. Mijn ouders interpreteerden mijn pogingen zelf kunst te maken als ‘hij is goed met zijn handen’. Stond ik na de basisschool in een praktijklokaal uit te vinden of ik Leslie kon temperaturen met een spanningszoeker. Ik wilde schilderen, maar had alleen geld voor krijt. De brug over het kanaal was het dak van mijn atelier, de halfdonkere, schuin aflopende wand mijn doek en ezel. Niemand die kon zien hoe ik dit enorme oppervlak een giga tattoo gaf. Mijn stroeve gympen gaven net genoeg grip om overal te kunnen komen. Die avond zag ik een silhouet onder de brug, gehurkt aan de waterkant, zijn gezicht op zijn knieën. Een zwerver? Hamza! Hij zag mij, sprong op. Ik keek naar zijn gezicht. Had hij gehuild? Zag ik iets wat ik niet had mogen zien? Ik hield mijn adem in. Ik had het me vaak voorgesteld, ons gevecht. Langzaam kwam hij op me af. Ik voelde mijn spieren op slot gaan. Ik wilde niet vechten, twijfelde of ik kon winnen, en dan was er nog dat mes. Maar als ik nu weg spurtte, zou mijn spiegel me altijd een lafaard tonen. Die gedachte maakte me razend. Ik stapte op hem af. ‘Ik kan vliegen, jongen,’ zei hij smalend. ‘Als jij denkt dat ik voor je sta, sta ik achter je. Ik kan overal gaan waar ik wil. Niemand houdt mij tegen. Ik kan vliegen.’ Jij kan liegen, wilde ik zeggen, maar ik keek naar iemand die zichzelf geloofde. Wat heeft die gast geslikt? Boven ons gierden autobanden, toen een doffe klap. Ik wilde gaan kijken, maar wachtte af wat Hamza ging doen. Die klauterde al omhoog, ik nam de andere kant van de brug. Boven zag ik hem op een knie zakken, in de verte verdween een snotgroene Mercedes. Ik rende de weg over. In het gras lag een hond. ‘Die klootzak stopte niet eens,’ zei ik. Hamza aaide de hond over zijn kop. Het egaal bruine beest hijgde heftig, zijn borstkas deinde op en neer. Verder bewogen alleen zijn ogen. ‘Het is Sam,’ zei ik. ‘Hij is van Spijkers, die dikke steuntrekker bij mij op de hoek. Die lul zit alleen maar voor zijn huis te zuipen, terwijl zijn hond losloopt.’ ‘Geef je jack!’ ‘Wat?’ ‘Je jack!’ antwoordde Hamza geïrriteerd. ‘We leggen de hond erop en dragen hem naar zijn baas.’ Iets later sjokten we langs de weg. Hamza voor, ik achter, de hond ertussen. Twee soldaten met een gewonde kameraad. ‘Ik dacht dat moslims iets tegen honden hadden,’ zei ik. ‘Alleen als ze Whisky heten,’ antwoordde Hamza kortaf. We liepen door. De zeilachtige stof van mijn jack trok zwaar aan mijn vingertoppen. ‘Ik heb mijn eigen geloof,’ zei Hamza honderd meter later. ‘Daarin heb je respect voor alles wat leeft.’ Het woord respect liet hij knallen als een zweep. Alsof hij het tegen de automobilist zei. Ik keek naar Sam. ‘Er komt geen bloed uit zijn bek. Dat is een goed teken, denk ik.’ Ik zag Hamza knikken: ‘Maar er moet wel een dierenarts komen. Gaat zo’n loser daarvoor zorgen?’ ‘Mensen die niets te makken hebben, hebben vaak alles over voor hun huisdier,’ zei ik, maar bedacht dat juist Spijkers weleens de uitzondering op de regel kon zijn. Pas na lang aanbellen en op de ramen bonken, deed het zwijn open. Eerst was hij woedend op ons, daarna op de automobilist. Of we die hadden gezien. ‘Nee, hij was al weg,’ zei Hamza snel, zijn blik deed me zwijgen. Pas daarna was er aandacht voor de hond, en belde Spijkers een dierenarts om te schreeuwen dat er geen seconde te verliezen was. Ons bood hij een biertje aan, waarvoor we vriendelijk bedankten. Buiten gingen we ieder onze eigen weg. 

De volgende dag stopte er een groene Mercedes voor de school. In de deur was ‘hond!’ gekrast. Hamza stapte uit en liep naar het hek, zijn broer keek ons minachtend aan, stak zijn middelvinger op en scheurde weg. Met een minuscuul knikje vanonder zijn hoodie liep Hamza me voorbij. ‘Hond spel je met t, je weet toch,’ fluisterde ik. ‘En kutmarokkaan met een d’, antwoordde hij. Volgens mij hoorde ik hem grinniken. 

Een mooie vrouw loopt op me af. ‘Komt u voor Hamza?’ Ik herken Nadia, zij mij niet. Ik knik. ‘Wilt u dan meelopen in de stoet? Misschien kunnen we straks wat herinneringen uitwisselen.’ Ik sluit aan en zie hoe de kist op de schouders wordt getild. Vlieg Hamza, vlieg. 

Berichten gemaakt 5302

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven