De welwillendheid van Jonathan Littell

Anne Solange Noble ijsbeerde nerveus door haar ruime kamer, terwijl ze honderduit vertelde over de nieuwe titels van dat jaar, publicaties van Gallimard, stuk voor stuk buitengewoon geschikt om in het Nederlands te vertalen.

Dat het onderwerp niet leefde in de Nederlandse samenleving, of dat de meeste lezers de geportretteerde politicus niet kenden? Het maakte haar niet uit. Een titel van Gallimard is toch immers altijd geschikt voor de Nederlandse markt? Ik luisterde, ook naar haar jaarlijkse riedel over de verderfelijke invloed van de Amerikanen op de internationale positie van de Franse literatuur. ‘Als zij niet kopen, kopen de anderen ook niet. Ze zijn alleen geïnteresseerd in hun eigen schrijvers, maar de Franse literatuur is zóveel rijker.’ Met Franse literatuur bedoelde mevrouw Noble uitsluitend de boeken van de uitgeverij waarvoor zij de buitenlandse rechten behartigde. Juist daarom viel het me op dat ze één titel oversloeg. Ze bewaart het lekkerste voor het laatst, dacht ik. Toen ze echter adem haalde, zonder direct daarna door te ratelen over weer een onvoorstelbaar goed boek, keek ik haar vragend aan. ‘En De welwillenden?’ ‘Die titel ken ik niet’, zei ze geïrriteerd. ‘Wie is de schrijver?’ De welwillenden was op dat moment de best verkopende titel in heel Frankrijk. Het boek van Jonathan Littell beheerste al wekenlang de nationale en internationale pers, lag prominent in iedere boekwinkel en was aanleiding voor een uitvoerig publiek debat. De rechten lagen niet bij Gallimard, maar bij het agentschap van Andrew Nurnberg, in Londen. Mevrouw Noble had besloten het boek en zijn auteur – een halve Amerikaan nota bene – te negeren. Ik niet. Ik las Les Bienveillantes en stelde aan mijn collega’s voor een bod te doen op de rechten.
Nurnberg liet weten dat ik een brief moest schrijven aan de auteur, met mijn motivatie om zijn boek uit te geven. Ruim een week zat ik in spanning, toen de dienstdoende agente – ze kon het boek zelf niet lezen, want ze beheerste het Frans niet – belde met de mededeling dat drie Nederlandse uitgevers de auteur telefonisch een toelichting op hun brief konden geven. Op grond daarvan zou hij zijn keuze maken. Ik belde Littell op een vrijdagmiddag. Op de achtergrond klonken spelende kinderen. Zijn kinderen. Regelmatig eisten zij de aandacht op. Toch ontstond er tussen ons een gesprek van bijna drie kwartier dat ik me nog scherp voor de geest kan halen. Ondanks het feit dat de Arbeiderspers een lager voorschot bood, verwierven wij het recht om De welwillenden in de Lage Landen uit te brengen. Bijna twee jaar later publiceerden we de Nederlandse vertaling van Les Bienveillantes, met groot succes. Van Anne Solange Noble heb ik er nooit meer iets over gehoord. Met Jonathan Littell heb ik nog steeds contact.

Jarenlang was Lex Jansen de uitgever en het gezicht van De Arbeiderspers. Sinds een jaar is hij directeur van het door hem opgerichte Magonia: uitgeverij en centrum voor schrijfbegeleiding. Vanaf december 2014 schrijft hij elke maand een column voor de Boekenkrant.

www.magonia.nl

Deze column verscheen eerder in de Boekenkrant, editie juni 2015

Berichten gemaakt 867

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven