De weg omhoog

Hoe verloopt de weg naar succesvol schrijverschap? Dat is bij uitstek op te maken uit autobiografieën, dagboeken en brieven van auteurs zelf. De brievenverzameling van Arnon Grunberg en de autobiografie van Christy Brown tonen dat nog maar eens aan.

Van Arnon Grunberg (1971) verscheen in de Privédomein-reeks recentelijk Aan nederlagen geen gebrek, een verzameling van brieven en documenten die hij aan vrienden, kennissen en geliefden verstuurde tussen 1988 en 1994. De jonge Grunberg bracht veel tijd door achter zijn computer en verstuurde soms wel vier brieven per dag. ‘Ik zou eigenlijk het liefst de hele dag brieven willen schrijven en in feite is dat ook wel zo ongeveer wat ik doe,’ schrijft hij in een van zijn vele (liefdes)brieven aan Hanne Lijesen in januari 1993. De bundel eindigt rond de verschijning van Blauwe maandagen, de debuutroman die het begin van een succesvolle schrijfcarrière inluidde, met titels als Tirza en het vorig jaar verschenen Moedervlekken.
Eveneens zelf aan het woord, zij het in autobiografische vorm, is de Ierse schrijver Christy Brown (1932-1981) in Mijn linkervoet. Zijn opmerkelijke levensverhaal verscheen voor het eerst in 1953 en is onlangs opnieuw uitgebracht door uitgeverij Oevers. In zijn boek beschrijft Brown hoe hij kort na zijn geboorte werd gediagnosticeerd met een ernstige hersenverlamming, waardoor hij nauwelijks kon bewegen en spreken. Op vijfjarige leeftijd slaagde hij er echter in om met zijn linkervoet te leren schrijven. In de jaren die volgden zou hij er zelfs hele boeken mee typen, met Mijn linkervoet als debuut.

Hoewel er veel verschillen zijn aan te wijzen tussen Aan nederlagen geen gebrek en Mijn linkervoet (brief versus autobiografie, de Nederlandse jaren negentig tegenover de Ierse jaren veertig en vijftig) laten ze allebei zien welk pad de schrijver in wording aflegt. Beide boeken eindigen met het uitbrengen van een debuut op zeer jonge leeftijd; Brown op zijn tweeëntwintigste, Grunberg als hij drieëntwintig is.
Wat uit beide boeken naar voren komt is dat zowel Grunberg als Brown niet meteen voor het schrijverschap kiezen. Grunberg stopt in 1988 op zeventienjarige leeftijd met school, vast van plan om acteur te worden. Na meerdere afwijzingen van toneelscholen roept hij zijn eigen stichting in het leven, waarmee hij een aantal toneelproducties opvoert. In 1990 richt hij vervolgens uitgeverij Kasimir op, gespecialiseerd in ‘niet-Arische Duitse literatuur.’ Grunberg blijkt echter geen succesvol ondernemer. Wanneer de schulden zich opstapelen en de jonge uitgever plannen maakt om te vluchten naar een booreiland, is het uiteindelijk de schrijfkunst die hem redt. Zijn talent levert hem een boekcontract en opdrachten op waarmee hij zijn rekeningen kan voldoen.
Bij Brown lijkt er door zijn handicap de eerste paar levensjaren geen sprake van welke vorm van communicatie dan ook. Maar nadat hij leert schrijven met zijn linkervoet gaat ook hij op zoek naar een manier om zich creatief te uiten. Hij komt uit bij de schilderkunst. De tinnen soldaatjes die hij voor Kerstmis heeft gekregen ruilt hij voor de verfdoos van zijn broer Paddy en hij stort zich vol op het schilderen. Rond zijn vijftiende merkt hij echter dat verf niet meer voldoet. Niet veel later ontdekt hij het schrijven.
Hoewel Grunberg en Brown beide plezier uit schrijven halen, is het bovenal iets wat ze moeten doen om hun gevoel kwijt te kunnen. ‘Er was iets in mij, een innerlijke aandrang om me uit te spreken, en dat wilde ik naar buiten brengen,’ schrijft Brown. En Grunberg vertrouwt vriendin Esther Krop in een brief toe: ‘De meeste tijd, bijna alle tijd, walg ik van dit leven, walg ik van het leven dat ik leid, walg ik van degene die ik ben. En als ik al iets schrijf, iets verdomds schrijf, iets waardeloos schrijf, maar toch weer iets op papier heb gezet, dan is het omdat ik daar heel even geen genoegen mee neem. (…) Maar geloof me, als ik anders zou kunnen leven dan zou ik dat doen en het schrijven al het schrijven laten voor wat het is.’

Dat schrijven niet vanzelf gaat, maar een zekere levenservaring en veel oefening vereist, is een les die in beide boeken terugkeert. In Aan nederlagen geen gebrek geeft Grunberg meermaals blijk van jeugdige overmoed, bijvoorbeeld als hij Esther Krop weer eens de waarheid vertelt (‘Leeftijd is geen excuus voor domheid.’) of de Nederlandse literatuur hekelt (‘In dit land hebben ze er een halszaak van gemaakt zo saai mogelijk te schrijven.’). Zijn hoogdravende toon is vaak grappig, maar slaat nu en dan om in melodrama (‘Dronken moet je zijn, dronken van de poëzie, het leven, de liefde, maar dronken moet je zijn.’). Toch geven zijn lange beschouwingen vooral blijk van intelligentie en zelfbewustzijn.
Brown onthult in Mijn linkervoet dat de autobiografie die je nu leest lang niet zijn eerste versie was. In het arbeidersgezin waarin hij opgroeit gaat een gevulde maag boven geestelijk voedsel, en als gevolg daarvan is hij lange tijd alleen bekend met het werk van Dickens. Dat resulteert in een loodzwaar eerste manuscript, dat vol staat met ellenlange zinnen en gecompliceerde woorden. Brown blikt hier vol zelfspot op terug: ‘Zo vond ik het niet genoeg om mezelf een invalide te noemen, maar beschreef mezelf als een ‘onfortuinlijk onderdeel van de sterfelijkheid’ en vervolgens als een ‘hemelse misgeboorte’.’ De voorbeelden van zijn eerste pogingen staan in groot contrast met het eindresultaat, dat in heldere, directe taal is geschreven. Dat Brown erin slaagde zijn schrijven zo te verbeteren is te danken aan een van zijn dokters, die zorgde dat hij literatuuronderwijs kreeg en hem steeds bleef aanmoedigen.
Zo tonen deze twee boeken aan dat de weg naar succesvol schrijverschap lang is en vol bochten, en dat het makkelijk verdwalen is. Toch leverden beide debutanten bestsellers af die het begin van een succesvol schrijversleven markeerden. Aan nederlagen geen gebrek en Mijn linkervoet laten zien hoe het allemaal begon, waar het bijna fout ging, en hoe het uiteindelijk toch allemaal goedkwam. Daarmee zijn de twee auteurs een inspiratie voor iedereen die iets wil bereiken, op welk gebied dan ook.

Beeld: Ringel Goslinga

Boekgegevens

  • Arnon Grunberg, Privé-domein: Aan nederlagen geen gebrek. Brieven en documenten 1988-1994, Uitgeverij De Arbeiderspers, 518 pagina’s, ISBN 978 90 295 0579 6 (€ 24,99)
  • Christy Brown, Mijn linkervoet, vertaling: Frits van der Waa, Uitgeverij Oevers, 224 pagina’s, ISBN 978 94 920 6808 8 (€ 16,50)

Dit artikel verscheen eerder in de Boekenkrant, editie januari 2017

Berichten gemaakt 5305

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven